Nieuws

Pensioen gaat jongere veertig procent salaris kosten

Solidariteit vakbonden ver te zoeken

donderdag 12 mei 2011
Pensioen gaat jongere veertig procent salaris kosten

De vakbond kan het maar niet eens worden over de wijze waarop het pensioen in de komende veertig jaar moet worden geregeld. Moeten de huidige werknemers in de toekomst, net zoals bij de meesten van nu, een gegarandeerd pensioen krijgen of wordt hun pensioen afhankelijk van toekomstige beleggingsresultaten? Moet de vakbond vasthouden aan een lage pensioenleeftijd ten koste van de jongere generatie of moet de pensioenleeftijd meegroeien met de gestegen levensverwachting? Conclusie: Een gegarandeerd pensioen op een zo laag mogelijke leeftijd gaat een jonge werknemer, naast de normale belasting, uiteindelijk al gauw zo'n veertig procent van zijn huidige inkomen kosten.

FNV-voorzitter Jongerius is al geruime tijd in de slag met een fors deel van haar eigen achterban. De grootste vakbond, FNV-Bondgenoten, vindt dat Jongerius zich wat al te gemakkelijk door kabinet en werkgevers "naar de slachtbank" laat leiden;  een kabinet dat heeft bepaald dat de pensioenleeftijd vanaf 2020 op 66 jaar gesteld wordt en heeft laten doorschemeren dat pensionering rond 2025 pas op 67-jarige leeftijd zou kunnen plaatsvinden. Volgens de meeste deskundigen gaat het kabinetsstandpunt nog niet ver genoeg. Eigenlijk zou binnen afzienbare tijd een pensioenleeftijd van 68 jaar als maatstaf moeten gelden. De premies die nu betaald worden zijn zelfs niet genoeg om de jonge werknemer van nu op 68-jarige leeftijd een normale AOW-uitkering te bezorgen.

Omslagpremie vanaf 1957
De problemen die Nederland krijgt met het pensioen van de nu werkende generaties zijn gebaseerd op de afwijkende leeftijdsopbouw van de bevolking, vergeleken met de start van het AOW-stelsel. Toen onder minister-president Willem Drees in 1957 de Algemene Ouderdomswet werd ingevoerd, werd de premie die benodigd was voor de uitkeringen omgeslagen over een vrij grote groep jonge arbeidskrachten omgeslagen. In 1957 ontvingen 65-plussers voor het eerst een AOW-uitkering, waarvoor zij tot op dat moment nog nooit premie hadden betaald. De omslagpremie die door de toenmalige arbeiders betaald werd, viel ten opzichte van de huidige maatstaven eigenlijk wel mee, hoewel die premie toen van een zeer mager salaris betaald moest worden.

Mensen leven in 50 jaar 13 jaar langer
Bij de start van de AOW lag de gemiddelde sterfteleeftijd van mannen op 67 jaar. Bij vrouwen lag die leeftijd op 70 jaar. Gemiddeld moesten voor een man dus twee uitkeringsjaren worden opgehoest en voor een vrouw vijf. De verhouding premiebetalers ten opzichte van ontvangers was toen 6 op 1. Anno 2011 is die situatie volstrekt anders. Momenteel moeten vier personen de uitkering van één persoon dragen. Bovendien ligt de gemiddelde sterfteleeftijd van mannen nu op 80 jaar en van vrouwen op 83 jaar. Dat betekent dat de AOW gemiddeld genomen zo'n 16,5 jaar moet worden uitbetaald in plaats van gemiddeld 3,5 jaar bij de start van de AOW. De pensioenpremie moet dus fors omhoog als de pensioenleeftijd niet stijgt.

Eén halen, twee betalen
In de nabije toekomst worden die verhoudingen nog problematischer. Zo wordt verwacht dat de gemiddelde sterfteleeftijd in 2035 nog eens drie tot vijf  jaar hoger komt te liggen dan op dit moment. Stijgt de pensioengerechtigde leeftijd niet dan zullen anno 2035 elke twee personen die arbeid verrichten, moeten betalen voor één persoon die dat niet doet. Dat is een onhoudbare situatie. Achtereenvolgende kabinetten hebben al gewaarschuwd voor deze tijdbom onder het pensioenstelsel. Geen enkel kabinet heeft echter maatregelen durven nemen vanwege potentieel stemmenverlies bij de verkiezingen. Vakbonden hebben de ontwikkelingen vooral ook tegengehouden. De gemiddelde leeftijd van de vakbondsleden ligt tegenwoordig ruim boven de vijftig jaar. Vakbonden zijn dus eigenlijk de belangenbehartigers van de aanstaande bejaarden geworden. Ook vakbonden liggen dus grosso modo dwars bij het verhogen van de pensioenleeftijd.

In de voorgaande alinea's ging het nog slechts om de AOW. Vakbonden beheren echter ook de pensioenpremies van het deel pensioen dat boven de AOW uitstijgt. Ook op dit terrein is er paniek. Pensioenfondsen zijn al geruime tijdniet meer in staat om een pensioenpercentage van 70 procent van het laatste loon te garanderen. Dat werd rond 2005 al 70 procent van het gemiddelde loon. Maar … zelfs dat pensioen is in de komende jaren niet meer te garanderen als de gemiddelde sterfteleeftijd door onze fantastische zorgsector steeds maar verder omhoog wordt gestuwd. Leuk voor ons allemaal, maar slecht voor de hoogte van de pensioenpremie.

 Met pensioen bij 72 jaar
Naast een forse verhoging van de pensioenleeftijd naar waarschijnlijk 71 á 72 jaar in 2035, zal ook de premie omhoog moeten. Althans, als de werknemer nog steeds garanties wil blijven houden op 70 procent van zijn of haar gemiddelde salaris. In dat geval wordt de pensioenpremie van de werknemer slechts belegd in rentedragende beleggingen. Wordt gekozen voor een mix van rentedragende en aandelenbeleggingen dan kan de premie over de totale looptijd van het pensioenfonds omlaag. Aandelenbeleggingen renderen op de langere termijn namelijk beter dan rentebeleggingen.

 Pensioenfondsen moeten in de toekomst dus kiezen welk soort pensioen zij hun deelnemers zullen aanbieden: een conservatief pensioen op basis van rentebeleggingen met een torenhoge premie of een progressief pensioen op basis van gemixte beleggingen, met een lagere pensioenpremie maar met een risico dat het pensioen lager zou kunnen uitpakken wanneer in de laatste tien jaar voor het pensioen net de aandelen het slecht hebben gedaan, zoals bijvoorbeeld in de afgelopen tien jaar.

 Binnen de vakbonden vindt momenteel een gevecht plaats tussen deze ratio en de emotie die gebaseerd is op in het verleden behaalde vakbondsresultaten. Eén ding is zeker, het wordt nooit meer zoals het geweest is. De gepensioneerden van de afgelopen twintig jaar hadden voor een deel zowel de vut als een volledig of vrijwel volledig pensioen op basis van 70 procent van het laatstgenoten salaris. Toekomstige gepensioneerden zullen het met minder tot veel minder moeten doen. Bovendien zullen zij veel later met pensioen kunnen. Wie dit wil voorkomen zal zich bij moeten verzekeren. Nadere info over de individuele pensioenkansen kan eventueel via het onderstaande formulier verkregen worden.

Voor een optimale gebruikservaring maakt Wegwijs.nl gebruik van Cookies. Accepteren Meer informatie